Baruch Spinoza (1632–1677)

Filosofie en Geloof

De filosofische vernieuwingsgeest die de zestiende eeuw kenmerkte, liet ook complexe kwesties zoals het godsbegrip en het gezag in religieuze aangelegenheden niet ongemoeid. Hoewel Descartes zich steeds op veilige afstand hield van geloofskwesties, was het onvermijdelijk dat fundamentele filosofische vragen ook op dit terrein gesteld zouden worden. Spinoza ondernam een ambitieuze poging om, vanuit nieuwe filosofische en wetenschappelijke inzichten, een alomvattende metafysische en ethische leer te ontwikkelen, met een geheel eigen visie op God.

Omstreden

Spinoza’s theorieën waren vanaf het begin zeer omstreden en werden vrijwel algemeen veroordeeld als goddeloos en atheïstisch. Toch bestond er ook enige waardering, vooral voor zijn deugdzaamheid. Vanaf het einde van de achttiende eeuw vond echter een rehabilitatie van Spinoza plaats, mede dankzij invloedrijke figuren als Lessing, Goethe, Herder, Schelling en Hegel.

Leven

Benedictus (de) Spinoza, eerder bekend als Baruch d’Espinosa, werd in 1632 in Amsterdam geboren als lid van een Joodse handelsfamilie. In 1656 werd hij uit de Joodse gemeenschap verbannen. Spinoza voorzag in zijn levensonderhoud door het slijpen van lenzen. Een leerstoel in Heidelberg wees hij af uit angst zijn filosofische onafhankelijkheid te verliezen. Hij woonde achtereenvolgens in Amsterdam, Rijnsburg, Voorburg en uiteindelijk – tot zijn dood in 1677 – in Den Haag. Hij overleed aan een longaandoening, die waarschijnlijk werd verergerd door zijn werk als glasslijper.

Werken

Tijdens zijn leven publiceerde Spinoza slechts twee boeken: in 1663 een bewerking van de eerste twee delen van Descartes’ Principia, aangevuld met een bespreking van enkele kernbegrippen uit de metafysica van zijn tijd (Renati des Cartes Principia philosophiae / Cogitata metaphysica), en in 1670 de Tractatus theologico-politicus (Theologisch-politiek traktaat). Kort na zijn dood, in 1677, verscheen in Amsterdam een boek onder de titel B.D.S. Opera Posthuma (Postume werken van B[enedictus] D[e] S[pinoza]). Deze publicatie bevatte onder andere zijn grote werk Ethica ordine geometrico demonstrata, een levensleer op metafysische grondslagen, opgesteld als een meetkundig boek met definities, stellingen en bewijzen. In de Opera Posthuma waren verder brieven opgenomen en enkele onafgewerkte verhandelingen: Tractatus de intellectus emendatione (Vertoog over de verbetering van het verstand), Tractatus politicus (Politieke verhandeling) en een korte Hebreeuwse grammatica. In de negentiende eeuw werd nog een oude Nederlandse vertaling ontdekt van een eerdere versie van de Ethica, getiteld Korte verhandeling van God, de mensch en deszelvs welstand.

Filosofie

‘Ik heb niet de pretentie de beste filosofie te hebben gevonden, neen, ik weet, dat ik de ware wijsbegeerte begrijp.’ – Spinoza aan A. Burgh (Brief 76)


Spinoza is beslist niet atheïstisch; de basis van zijn hele stelsel is namelijk God. Hij heeft echter een heel ander godsbeeld dan dat van de drie grote religies. Spinoza wordt soms een “deugdzame atheïst” genoemd, omdat hij stelt dat er geen religieuze reden is om deugdzaam te handelen. Je moet niet goed handelen omwille van beloning of straf (retributie) in het hiernamaals. Waar Descartes zijn filosofie begint bij het denkende ik, met zijn ‘cogito’ als basis van zijn hele filosofie, gebruikt Spinoza de natuur in haar totaliteit als uitgangspunt, wat voor hem gelijkstaat aan God. Volgens Spinoza is God een immanente oorzaak; de wereld wordt voortgebracht door een zichzelf voortzettend proces. Dit staat in contrast met de opvatting van de drie grote religies, waarin God als transcendente oorzaak buiten de geschapen wereld staat en optreedt als Schepper.

Concrete bestaansvormen noemt Spinoza modi; dit zijn uitdrukkingswijzen of vormen van God. De mens is een onderdeel van de natuur als geheel en is daardoor eveneens causaal gedetermineerd. Voor Spinoza zijn lichaam en geest twee aspecten van hetzelfde: affectiones (aandoeningen) beïnvloeden zowel het lichaam als de geest, en hiermee ons vermogen tot handelen. Het doel van het menselijk leven is geluk bereiken, wat we doen door ons handelingsvermogen te vergroten. Dit handelingsvermogen versterken we door kennis te verwerven, de menselijke manier bij uitstek om zelfbehoud te realiseren.

 

De mens is volledig gedetermineerd en heeft dus geen vrije wil. De schijn van een vrije wil ontstaat omdat wij de volledige oorzaak van onze handelingen niet kennen, aangezien we eindig zijn. Toeval bestaat niet. Het enige wezen dat echt vrij is, is God, omdat Hij volledig als eigen oorzaak handelt. God kan niet willekeurig handelen, want Hij is gebonden aan zijn eigen wetten, de Wereldorde (vergelijkbaar met het vrijheidsbegrip van Hobbes: niet gehinderd door externe oorzaken).

 

Voor Spinoza is kennis wezenlijk voor de mens, en hij onderscheidt drie soorten:

  • Imaginatio (verbeelding) – Kennis die we van horen zeggen hebben. Dit is directe maar toevallige kennis, die niet noodzakelijk adequaat is. Deze kennis speelt een grote rol in het menselijke gevoelsleven, maar we mogen er niet afhankelijk van blijven, omdat het ons machteloos maakt.
  • Ratio (rede) – Adequate kennis die ontstaat door systematisch en consequent redeneren, zoals in de wiskunde. Spinoza’s Ethica is wiskundig opgebouwd en levert zoveel mogelijk a priori bewijzen.
  • Scientia intuitiva (intuïtieve kennis) – Dit levert direct inzicht, waarbij men bijvoorbeeld de noodzakelijkheid van de natuur direct inziet. Het is directe en niet-toevallige kennis, die betrekking heeft op het geheel en de wetmatigheid ervan. Door scientia intuitiva kunnen wij liefde voor God ervaren via het verstand: Amor Dei Intellectualis.

Botsende emoties ontstaan door kennis op het laagste niveau; op het hoogste kennisniveau verdwijnen deze conflicten. Spinoza beschouwt deze gemengde emoties niet per se als negatief; het is slecht alleen als men een slaaf is van zijn emoties.

 

Spinoza vraagt zich af: “Hoe komen mensen erbij om, vanuit hun eigen vooroordelen, God te beschouwen als een antropomorf superwezen dat het beste met de mens voor heeft?” Voor Spinoza is godsdienst een voorlopige moraal voor degenen die niet via de rede tot een moreel leven komen.

 

Descartes onderscheidt twee substanties (dualisme: ziel en lichaam / denken en uitgebreidheid), terwijl Leibniz spreekt van oneindig veel zelfstandige en onafhankelijke substanties, monaden. Spinoza daarentegen stelt dat er slechts één substantie bestaat: de natuur als geheel, die identiek is aan God. Alles buiten die substantie is daarvan afhankelijk.

Grondwaarheden (axioma's):

Alles wat bestaat, bestaat in zichzelf of in iets anders. Datgene wat niet door middel van iets anders begrepen kan worden, moet uit zichzelf te begrijpen zijn. Uit een gegeven oorzaak volgt noodzakelijkerwijs een bepaalde uitwerking, en omgekeerd: zonder een bepaalde oorzaak kan er geen uitwerking ontstaan. De kennis van een uitwerking is afhankelijk van de kennis van de oorzaak en bevat deze kennis in zichzelf.

 

Dingen die niets met elkaar gemeen hebben, kunnen ook niet uit elkaar worden verklaard; met andere woorden, het begrip van het ene omvat niet het begrip van het andere. Een ware voorstelling moet overeenkomen met datgene wat zij voorstelt. Voor alles wat als niet-bestaand gedacht kan worden, geldt dat het wezen ervan geen bestaan inhoudt.